Dijk van een jubileum
uit Mat in de Mediastad (deel 1: feiten)
uit Mat in de Mediastad (deel 1: feiten)
Wereldkampioen Aljechin was in 1946 overleden, Botwinnik was in 1948 de nieuwe kampioen geworden en de FIDE zou de WK-strijd voortaan organiseren. De cyclus die de uitdager van Botwinnik moest opleveren, begon al voordat hij wereldkampioen werd. In het nieuwe systeem duurde zo’n cyclus namelijk heel lang, iedere nationale topschaker moest de kans krijgen om wereldkampioen te worden.
De basis lag bij zonetoernooien, waaraan één speler per land (later enkele) mocht deelnemen. De winnaars van die zonetoernooien gingen naar interzonetoernooien en de winnaars daarvan gingen naar een kandidatentoernooi, waarvan de winnaar de wereldkampioen mocht uitdagen. De sterkste schakers ter wereld werden van de eerste stappen vrijgesteld.
Voor de WK-match van 1951 begon de cyclus al in 1947. De Nederlandse FIDE-president Alexander Rueb was een vriend van Max Euwe, samen hadden ze aan de wieg gestaan van het nieuwe systeem. Wellicht kwam het daardoor dat de KNSB het eerste zonetoernooi in de geschiedenis kreeg toegewezen. Aan HSG de geweldige eer dat toernooi te organiseren.
De club bestond zestig jaar en wilde aanvankelijk een jubileumtoernooi organiseren met deelnemers uit de hele wereld. Dat bleek echter te hoog gegrepen. Het zonetoernooi was een buitenkans, omdat de KNSB een deel van de organisatie op zich nam. Bovendien hoefden aan de deelnemers geen startgelden te worden betaald, wat bij een particulier toernooi wel gebruikelijk was. Het organisatiecomité, met Han Spit (vice-voorzitter van HSG) als drijvende kracht, trachtte op allerlei manieren geld in te zamelen, bijvoorbeeld via een loterij en bijdragen van middenstanders.
Ook werd aan toeschouwers die geen lid waren van HSG een entreegeld gevraagd van één gulden per dag. De toeschouwersaantallen vielen tegen, door de economisch magere tijd en toevallig ook een hittegolf, maar Spit was op het lumineuze idee gekomen die entreegelden te verzekeren. De verzekeringsmaatschappij moest uiteindelijk 500 gulden uitbetalen! De SGS droeg 400 gulden bij, de gemeente Hilversum 750 gulden en de KNSB 2000 gulden.
Omdat de opbrengst van de loterij tegenviel, veranderde de KNSB de subsidie van 2000 gulden in een bedrag van 3500 gulden voor de rechten van het toernooiboek. Het toernooi werd gespeeld in hotel Santbergen, dat ook kamers voor deelnemers beschikbaar stelde. In het bondsblad en later in het toernooiboek werd schande gesproken van drie bij naam genoemde hotels die veel te veel voor hun hotelkamers vroegen. Ook particulieren stelden slaapplaatsen ter beschikking.
Achttien landen vielen onder de Nederlandse zone, veertien daarvan stuurden hun kampioen naar Hilversum. Winnaar werd de Belgische graaf Alberic O’Kelly de Galway, die daarmee de enige plaats in het interzonetoernooi verdiende. Pachman en Frifunovic werden gedeeld tweede, de Nederlander Theo van Scheltinga werd vierde. Hij was op dat moment de nummer twee van Nederland achter Euwe, die het zonetoernooi mocht overslaan. Een goed resultaat van de Nederlander, die topspelers als Alexander en Szabo achter zich liet. Een geweldige start van zes punten uit zeven partijen, daarna opgevoerd tot negen uit elf, maakte van hem lange tijd de toernooifavoriet. Nederlagen in de laatste ronden hielden hem echter van een sensatie af.
Een mooi citaat uit het toernooiboek: “Op het toneel waren een zevental grote demonstratieborden geplaatst. Ze werden bediend door jeugdleden van het HSG, die tevens de zetten noteerden op zwarte borden. De schrijverij was over het geheel wel wat stuntelig, maar dit werd vergoed door de buitengewone toewijding, die door de jongelui aan de dag werd gelegd. Het HSG beseft zeer wel, dat de toekomst van het schaakleven voor een zeer belangrijk deel bij de jeugd berust en dienovereenkomstig betrekt het zijn juniores, waar zulks pas geeft en mogelijk is, in de schaakaangelegenheden.”
Zo was het maar net. Enkele van deze bordenjongens maakten rond 1960 deel uit van het eerste team waarmee HSG in de hoofdklasse speelde. Een van hen was de veertienjarige Adri Plomp, aan wiens latere geschiedenisonderzoek een belangrijk deel van dit verhaal te danken is. Op de radio hield Max Euwe iedere avond een ‘causerie’ over de dagelijkse gebeurtenissen en de kansen van de deelnemers.
Helaas, zo meldt het toernooiboek, werden deze beschouwingen pas om kwart over elf ’s avonds uitgezonden. Tja, aandacht op prime time is voor ons schakers echt te veel gevraagd. Euwe gaf ook in Hilversum publiekscommentaar, maar vanwege dat radiopraatje gaf hij elke dag na enige tijd zijn stokje over aan de Hongaarse grootmeester Geza Maroczy.
Helaas voor de Hongaar vertrok bij die overdracht altijd een groot deel van het publiek. Volgens Plomp kwam dat vooral doordat Maroczy zijn toelichtingen in het Duits gaf, wat veel Nederlanders in 1947 nog niet konden verdragen. Hotel Santbergen verwierf later grote faam in omroepland. In 1964 huurde de NTS het hotel om er een televisiestudio van te maken. Later kocht de omroep het gebouw en maakte er een opleidingscentrum van. Nog later werd er de Media Academie gevestigd, een instelling waar iedere omroepmedewerker naartoe werd gestuurd om het vak en medialand te leren kennen.
Johan Hut