Bewust naar HSG
uit Mat in de Mediastad (deel 2: passie)
uit Mat in de Mediastad (deel 2: passie)
Ik bewaar warme herinneringen aan mijn periode bij HSG, hoewel ik er achteraf gezien niet eens zo erg lang heb gespeeld. Maar het was een belangrijke periode, want tussen mijn 15e en 25e heb ik als schaker mijn hoogtepunten beleefd. Ik was een relatieve laatbloeier, waarvoor ongetwijfeld verschillende verklaringen zijn.
Toen ik in 1974 van Amsterdam naar Hilversum verhuisde met mijn familie, was ik nog net geen twaalf jaar. Ik had weleens geschaakt, maar voetbal was mijn grootste passie. Dat deed ik in Amsterdam veel op straat, maar in Hilversum kwam ik er snel achter dat de mensen dat voetballen maar niks vonden. Het gevaar voor beschadiging aan tuin, ramen of auto was zo groot, dat buurtbewoners al boos werden als je een bal in je handen had. De school bij mij om de hoek, waar ik in de weekends voetbalde, vond het ook niet goed, waardoor ten slotte verveling optrad. Hoe het precies is gegaan weet ik niet meer, maar op een gegeven ogenblik ben ik dankzij bemiddeling van mijn vader lid geworden van schaakclub De Pion, die een grote en bloeiende jeugdafdeling had.
Ik had het daar al vrij snel naar mijn zin en bouwde er leuke sociale contacten op. Ik werd ook sterker, doordat ik mijzelf kon optrekken aan spelers van behoorlijk niveau (van wie Gerard Milort en met name Marcel Peek de bekendste waren).
In de B-jeugd kwam ik met het KNSB-team zelfs ver op landelijk niveau, maar toen de jeugdleider van de club mij een keer op het station achterliet omdat ik te laat was (die toen nog met de hand bediende spoorbomen stonden soms wel een kwartier naar beneden, waarvan ik die bewuste zaterdagochtend slachtoffer werd), heb ik mijn vader gevraagd of hij mij onmiddellijk van De Pion af wilde halen. Ik was ziedend van woede, want de bewuste uitwedstrijd was cruciaal en ik zag er al lange tijd naar uit.
Doordat diezelfde jeugdleider van De Pion zijn potentiële talenten altijd in goed overleg doorstuurde naar BSG – dat ook een grote en succesvolle jeugdafdeling had – ging ik heel bewust naar HSG, de grote rivaal van BSG. Noem het recalcitrant gedrag, dat mij zeker eigen was. Aan onrecht heb ik altijd een hekel gehad. Dat het clublokaal van HSG bij mij in de buurt lag, was sowieso mooi meegenomen natuurlijk.
Het bleek een uitstekende keuze! Al snel legde ik goede contacten met de paar jeugdspelers die HSG had (het waren er niet veel overigens), en ik ging met plezier naar de Vaartweg en later de Kolhornseweg. Toen we met HSG naar de Kolhornseweg waren verhuisd, werden mijn resultaten ineens beter. Waarschijnlijk was ik toen een jaar of zeventien. Ik besteedde thuis meer tijd aan schaken, hoewel ik zeker geen natuurtalent was. Ik was een redelijke speler en in scherpe, tactische stellingen gevaarlijk. Niets meer en niets minder.
Herman van Engen had enkele partijen van mij gezien en vroeg mij op een zeker moment of ik door hem getraind wilde worden. Het werd een unieke ervaring die mij in korte tijd veel sterker maakte. Twee of drie jaar lang was ik iedere vrijdagavond bij Herman thuis. Hij leerde mij serieus met het schaken om te gaan en stelde een openingsrepertoire samen dat bij mijn (aanvallende) stijl paste. In mijn eentje had ik zoiets nooit kunnen bewerkstelligen, daar was ik toen te chaotisch voor.
De samenwerking leidde tot twee SGS-jeugdtitels, in 1981 en 1982. Vooral het eerste jaar was dat een grote verrassing, maar Herman en ik wisten toen al dat het kon. Ik had namelijk aan vrijwel niemand verteld over onze samenwerking en zodoende hadden mijn concurrenten niet door dat ik feitelijk sterker was geworden dan de ‘knoeier’ die zij nog in gedachten hadden.
Ik haalde het eerste team van HSG en ineens werd ik om mij heen vergeleken met bekende namen als Kees Nagtegaal en Jan Boekelman. Het bizarre is dat ik Nagtegaal, het eeuwige talent van HSG, nooit persoonlijk heb ontmoet, want hij zat tijdens mijn HSG-periode in Afrika. Toen het eerste team enkele jaren later naar de hoofdklasse promoveerde, leidde dit tot een afscheid van mij bij de club. Er werden sterke spelers aangetrokken, zelfs IM’s, en helaas maakte ik weinig vorderingen meer nadat ik was terug verhuisd naar Amsterdam om daar te gaan studeren. Uiteindelijk ben ik overgestapt naar de schaakclub Tal, waar ik ook een fijne tijd heb beleefd.
Als ik nog weleens in Hilversum kom, denk ik altijd met plezier terug aan die tijd. Terugkerende namen in mijn herinnering zijn dan die van Cees Overbeeke, Jan Stomphorst, Ton Swart, Piet Koomen, Wim Drieënhuizen, Adri Plomp, Jan Hogenbirk, Joop van Oosterom en Pieter Tolk. Veel van hen vonden het volgens mij leuk dat een speler uit de eigen kweek weer eens het eerste team had gehaald. Toen ik de in die tijd bepaald niet zwakke Wim Drieënhuizen eens versloeg in de interne competitie, oogstte die partij lof bij zowel hem als mijn trainer Herman van Engen. Het was zeker één van mijn betere partijen die ik speelde in mijn HSG-tijd. Naderhand vroeg Drieënhuizen mij of ik geïnteresseerd was in zijn openingsencyclopedieën, die aansloten bij mijn repertoire. “Want”, zo zei hij, “zo te zien heb jij er meer aan dan ik.”
De jeugd van tegenwoordig zal niet weten dat deze encyclopedieën toen vrij veel geld kostten, dus ik was daar ongelooflijk blij mee en heb dat gebaar enorm gewaardeerd. Eerst verliezen van een jeugdspeler en daarna ook nog cadeaus weggeven. Deze kleine anekdote zegt genoeg over mijn uitstekende herinneringen aan mijn HSG-tijd.
Jeroen van den Berg
Jeroen van den Berg is toernooidirecteur van het Tata Steel Chess Tournament.